Jobsdeal: belastingvermindering voor pensioenen en vervangingsinkomsten voortaan anders berekend

Via de “wet van 23 maart 2019 tot wijziging van het WIB 1992 voor wat betreft de fiscale bepalingen van de jobsdeal” pakt de Regering de fiscale pensioenval en de activiteitsval bij gepensioneerden aan.

De wijzigingen die deze wet aanbrengt in het 'Wetboek van de inkomstenbelastingen (WIB 1992)' moeten ervoor zorgen dat vanaf het aanslagjaar 2020:

bij gepensioneerden met een pensioen dat net boven het referentie-inkomen uitkomt, dat excedent niet langer zo goed als volledig wordt wegbelast;

gepensioneerden met een laag pensioen die nog iets bijverdienen of een beperkt onroerend inkomen hebben, niet langer automatisch het volledige voordeel van de bijkomende belastingvermindering verliezen.

Vanaf aanslagjaar 2020

Vanaf het aanslagjaar 2020 worden op de overeenkomstig de artikelen 130 tot 145 van het WIB 1992 bepaalde belasting met betrekking tot pensioenen en vervangingsinkomsten de volgende verminderingen verleend:

1° als het netto-inkomen uitsluitend uit pensioenen of andere vervangingsinkomsten bestaat: een basisvermindering van 1.148,93 euro (geïndexeerd bedrag aj. 2020: 1.802,44 euro) en een aanvullende vermindering van 236,38 euro;

2° als het netto-inkomen gedeeltelijk uit pensioenen of andere vervangingsinkomsten bestaat: een gedeelte van de in punt 1° bedoelde bedragen, welk gedeelte evenredig is met de verhouding tussen, enerzijds, het nettobedrag van de pensioenen en de andere vervangingsinkomsten en, anderzijds, het netto-inkomen met uitsluiting: a) van het loon dat bij de nieuwe werkgever wordt verkregen of van het inkomen dat uit een nieuwe zelfstandige beroepsactiviteit wordt verkregen, in geval van het verkrijgen van een in artikel 31bis, eerste lid, 1°, tweede streepje, bedoelde aanvullende vergoeding; b) van de activiteitsinkomsten, in geval van het verkrijgen door een belastingplichtige die de wettelijke pensioenleeftijd heeft bereikt, van een wettelijk pensioen dat niet meer bedraagt dan 10.160 euro of in geval van het verkrijgen van een overlevingspensioen of van een overgangsuitkering; c) van een gedeelte van de activiteitsinkomsten, in geval van het verkrijgen door een belastingplichtige die de wettelijke pensioenleeftijd heeft bereikt van een wettelijk pensioen dat meer dan 10.160 euro, maar niet meer dan 14.900 euro bedraagt;

3° […]

4° […]

5° […]

6° […]

7° als het netto-inkomen uitsluitend uit werkloosheidsuitkeringen bestaat: 1.148,93 euro (geïndexeerd bedrag aj. 2020: 1.802,44 euro);

8° als het netto-inkomen gedeeltelijk uit werkloosheidsuitkeringen bestaat: een gedeelte van het in punt 7° bedoelde bedrag, welk gedeelte evenredig is met de verhouding tussen het nettobedrag van de werkloosheidsuitkeringen enerzijds en het netto-inkomen anderzijds;

9° als het netto-inkomen uitsluitend uit wettelijke ziekte- en invaliditeitsuitkeringen bestaat: 1.541,69 euro (geïndexeerd bedrag aj. 2020: 2.400,80 euro);

10° als het netto-inkomen gedeeltelijk uit wettelijke ziekte- en invaliditeitsuitkeringen bestaat: een gedeelte van het in punt 9° vermelde bedrag, welk gedeelte evenredig is met de verhouding tussen het nettobedrag van de wettelijke ziekte- en invaliditeitsuitkeringen enerzijds en het netto-inkomen anderzijds.

Voor de toepassing van punt 2°, c), wordt het gedeelte van de activiteitsinkomsten dat wordt uitgesloten uit het netto-inkomen bepaald naar de verhouding tussen, eensdeels, het verschil tussen 14.900 euro en het wettelijke pensioen en, anderdeels, het verschil tussen 14.900 euro en 10.160 euro.

Wanneer voor een bepaald aanslagjaar de belasting op pensioenen en andere vervangingsinkomsten na toepassing van deze afdeling niet tot nul is teruggebracht voor een belastingplichtige met een belastbaar inkomen dat gelijk is aan 10.160 euro en uitsluitend bestaat uit pensioenen en andere vervangingsinkomsten, verhoogt de Koning het in punt 1° vermelde bedrag van de aanvullende vermindering tot het bedrag dat nodig is om voor de voormelde belastingplichtige de belasting alsnog tot nul terug te brengen. Dit verhoogde bedrag is enkel van toepassing voor het betrokken aanslagjaar.

(wijziging art. 147, WIB 1992 door art. 13, wet van 23 maart 2019)

Geen aanvullende vermindering als…

De aanvullende verminderingen voor pensioenen en andere vervangingsinkomsten worden niet verleend wanneer het belastbare inkomen 14.900 euro of meer bedraagt.

Wanneer het belastbare inkomen begrepen is tussen 10.160 euro en 14.900 euro, worden die verminderingen slechts verleend tot een deel dat wordt bepaald naar de verhouding tussen:

het verschil tussen 14.900 euro en het belastbare inkomen, en

het verschil tussen 14.900 euro en 10.160 euro.

(nieuw art. 151/1, WIB 1992, ingevoegd door art. 14, wet van 23 maart 2019).

Berekening bijkomende vermindering

Een bijkomende vermindering wordt verleend wanneer het totale netto-inkomen uitsluitend bestaat uit:

1° werkloosheidsuitkeringen;

2° werkloosheidsuitkeringen enerzijds en pensioenen, wettelijke ziekte- en invaliditeitsuitkeringen of andere vervangingsinkomsten anderzijds.

Ze wordt berekend volgens de hiernavolgende regels.

De bijkomende vermindering is gelijk aan de belasting die overblijft na toepassing van de artikelen 147 tot 153 wanneer het totale netto-inkomen uitsluitend bestaat uit:

1° werkloosheidsuitkeringen en het bedrag van die uitkeringen niet hoger is dan het maximumbedrag van de wettelijke werkloosheidsuitkering dat kan worden toegekend na de eerste twaalf maanden van volledige werkloosheid;

2° werkloosheidsuitkeringen enerzijds en pensioenen, wettelijke ziekte en invaliditeitsuitkeringen of andere vervangingsinkomsten anderzijds, en het totale bedrag van die inkomsten niet hoger is dan 10.610 euro.

Wanneer een gemeenschappelijke aanslag wordt gevestigd, worden de totale netto-inkomens van de beide echtgenoten samengeteld.

In de andere dan in § 2 van artikel 154 bedoelde gevallen en wanneer het totale netto-inkomen uitsluitend bestaat uit werkloosheidsuitkeringen, is de bijkomende vermindering gelijk aan het positieve verschil tussen:

1° het bedrag van de belasting dat nog overblijft na toepassing van de artikelen 147 tot 153, en

2° het verschil tussen die werkloosheidsuitkeringen en het maximumbedrag dat overeenkomstig § 2, eerste lid, 1° van artikel 154, van toepassing is.

Wanneer een gemeenschappelijke aanslag wordt gevestigd, worden zowel de totale netto-inkomens als het bedrag van de overblijvende belasting van de beide echtgenoten samengeteld.
De aldus berekende bijkomende vermindering wordt verdeeld in verhouding tot het bedrag van de belasting van elke echtgenoot die nog overblijft na toepassing van de artikelen 147 tot 153.

In de andere dan in de § 2 van artikel 154 bedoelde gevallen en wanneer het totale netto-inkomen uitsluitend bestaat uit werkloosheidsuitkeringen enerzijds en pensioenen, wettelijke ziekte- en invaliditeitsuitkeringen of andere vervangingsinkomsten anderzijds, is de bijkomende vermindering gelijk aan het positieve verschil tussen:

1° het bedrag van de belasting dat nog overblijft na toepassing van de artikelen 147 tot 153, en

2° 90% van het verschil tussen het bedrag van de vervangingsinkomsten en, desgevallend, pensioenen en 10.160 euro.

De bijkomende vermindering wordt in voorkomend geval verdeeld naar de verhouding van het gedeelte van de belasting dat nog overblijft na toepassing van de artikelen 147 tot 153 en dat respectievelijk betrekking heeft op pensioenen of andere vervangingsinkomsten, op werkloosheidsuitkeringen of op wettelijke ziekte- en invaliditeitsvergoedingen met het totaal van de belasting dat overblijft na toepassing van de artikelen 147 tot 153.

Wanneer een gemeenschappelijke aanslag wordt gevestigd, worden zowel de totale netto-inkomens als het bedrag van de overblijvende belasting van de beide echtgenoten samengeteld.
De aldus berekende bijkomende vermindering wordt verdeeld in verhouding tot het bedrag van de belasting van elke echtgenoot die nog overblijft na toepassing van de artikelen 147 tot 153.

Voor de aanslagjaren 2020 en volgende wordt het in § 2, eerste lid, 1° van artikel 154 bedoelde maximumbedrag bepaald op basis van de bedragen van de wettelijke werkloosheidsuitkering voor het vierde jaar voorafgaand aan het aanslagjaar.

(wijziging art. 154, WIB 1992, ingevoegd door art. 16, wet van 23 maart 2019).

Andere wijzigingen

De 'wet van 23 maart 2019' wijzigt ook nog de regels over de 'beperking van de voordelen in verhouding tot de duur van het belastbare tijdperk' en over de 'jaarlijkse indexatie'.

(wijziging art. 174/1 en art. 178, WIB 1992 door art. 17 en art. 18, wet van 23 maart 2019).

In werking

Deze maatregelen zijn van toepassing vanaf het aanslagjaar 2020.

Bron: Wet van 23 maart 2019 tot wijziging van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 voor wat betreft de fiscale bepalingen van de jobsdeal, BS 5 april 2019 (art. 13 tot en met art. 19).

Zie ook:
- Wetboek van de inkomstenbelastingen van 10 april 1992, BS 30 juli 1992 (WIB 1992) (art. 147, nieuw art. 151/1, art. 152, art. 154, art. 174/1 en art. 178).

imprimer