Brussel voert eenvormige regels in voor de heffing en inning van haar belastingen

In België kunnen zowel de federale overheid, als de Gewesten en de Gemeenschappen, belastingen heffen. Op gewest niveau noemt men dat dan ook Gewestbelastingen. Het Brussels Hoofdstedelijk Gewest heeft nu een nieuwe procedure ingevoerd, zodat de verschillende ‘Brusselse' belastingen op dezelfde wijze kunnen worden gevestigd en geïnd.

Voor welke gewestbelastingen?

De nieuwe regels gelden voor de Brusselse gewestbelastingen (dat wil zeggen: belastingen waarvoor het Gewest zelf het toepassingsgebied, de vrijstellingen, het tarief mag bepalen):   

de belasting ten laste van de gezinshoofden in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest;

de belasting op de niet-residentiële oppervlakten;

de belasting op de aanplakborden;

de belasting op de gevaarlijke, ongezonde en hinderlijke inrichtingen;

de belasting op de bankinstellingen;

de belasting op de stapelplaatsen van schroot;

de belasting op de verdeelapparaten van vloeibare of gasvormige motorbrandstoffen;

de belasting op de agentschappen voor weddenschappen op paardenwedrennen;

de belasting op de taxidiensten of voertuigen met chauffeur (alleen de regels inzake inning en invordering, zonder de 50 %-verhoging na een eerste herinnering bij niet-betaling).

Niet alle 'Brusselse' belastingen volgen dus de nieuwe procedureregels. Het nieuwe systeem geldt niet voor:

de registratie- of successierechten (hoewel dat wel een gewestelijke belasting is);

de gewestbelastingen van de andere Gewesten (Vlaams Gewest of Waals Gewest, die uiteraard hun eigen regels hanteren);

de 'federale' belastingen, zoals die inkomstenbelastingen, die natuurlijk wel gelden op het grondgebied van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, maar volgens de eigen federale procedure regels worden gevestigd en geïnd.

Aangifte

Het initiatief ligt bij de fiscale administratie: die moet de belastingplichtige het aangifteformulier toesturen. Maar als de belastingplichtige op 1 oktober van het belastingjaar nog geen aangifteformulier gekregen heeft, moet hij zelf actie ondernemen. Hij heeft dan tot 31 december om er zelf één aan te vragen. Als hij dat niet doet, zal de administratie over gaan tot een 'ambtshalve heffing', zij vestigen dan een aanslag op basis van de gegevens waarover ze beschikken, zonder dat er een aangifte heeft plaatsgevonden.

Het aangifteformulier kan ook elektronisch worden verzonden.

Na ontvangst, heeft de belastingplichtige 30 dagen om de aangifte in te vullen en terug te sturen.

De concrete te volgen werkwijze van toezenden en terugbezorgen van de aangifte, zal later nog worden uitgewerkt in een besluit van de Brusselse regering.

Als de Brusselse (fiscale) administratie vaststelt dat de aangifte vergissingen of onvolledigheden bevat, zal ze die zelf corrigeren en binnen de acht maanden de belastingplichtige van deze  'rechtzetting' op de hoogte brengen. De kennisgeving kan per aangetekende postzending of per aangetekende elektronische zending gebeuren.

Let wel op: niet alle gewestbelastingen worden gevestigd via een aangifte, voor die belastingen gelden deze regels uiteraard niet.

Ambtshalve aanslag

We vermeldden al dat de administratie een 'ambtshalve aanslag' zal vestigen, wanneer de belastingplichtige nalaat een aangifte in te dienen.

De administratie zal de belastingplichtige evenwel eerst, per aangetekende brief, verwittigen van haar bedoeling om een ambtshalve aanslag te vestigen. Deze 'kennisgeving' bevat:

de motieven waarom de administratie overgaat tot een ambtshalve aanslag;

de elementen op basis waarvan de aanslag gevestigd zal worden.

De belastingplichtige heeft dan de mogelijk om hierop te reageren binnen een termijn van 30 dagen, te rekenen vanaf de zevende dag volgend op de toezending van de kennisgeving. Pas als deze termijn (die in feite 36 dagen vanaf de verzending bedraagt) is verstreken, kan de aanslag ook effectief gevestigd worden.

Vrijstelling

Een belastingplichtige die denkt in aanmerking te komen voor een vrijstelling, moet daar zelf om vragen. Hij heeft daarvoor een termijn van zes maanden, te rekenen van de zevende dag volgend op de verzending' van het aanslagbiljet. Het gaat hier vermoedelijk om een maandtermijn die van dag tot dag berekend wordt, bijvoorbeeld van 6 maart tot en met 6 september, plus de zevendagentermijn.

Betaling: inning en invordering

De belasting moet betaald worden binnen de twee maanden, gerekend vanaf de zevende dag volgend op de verzending van het aanslagbiljet.

Als de belastingplichtige niet betaalt binnen deze termijn, stuurt de fiscus een (eerste) herinneringsbrief. In dat geval wordt hij verhoging verschuldigd wegens ontdoken of te late betaling. Deze verhoging bedraagt 20 % van de verschuldigde belasting.

Na het ontvangen van deze eerste aanmaning, heeft de belastingplichtige een nieuwe periode van 30 dagen te rekenen vanaf de zevende dag volgend op de verzending van de herinneringsbrief (dus in feite weer 36 dagen) om te betalen. Als de belastingplichtige weer nalaat te betalen, volgt er een tweede aangetekende aanmaningsbrief. De belastingverhoging is dan reeds opgelopen tot 50 % van de verschuldigde belasting. De belastingplichtige heeft nu weer een termijn van 30 dagen, te rekenen vanaf de verzending van de tweede herinneringsbrief (dit keer zonder de zevendagentermijn), tijd om te betalen.

Als de belastingplichtige niet binnen de voorziene termijnen betaalt, is hij bovendien van rechtswege een interest verschuldigd. Die wordt maandelijks berekend tegen 1/12de van de wettelijke interest in fiscale zaken (7 %). De interest wordt aangerekend op de som van de verschuldigde belasting plus verhogingen. Elke begonnen maand wordt voor een volledige maand aangerekend. De interest wordt enkel aangerekend als het bedrag ervan minstens 2,5 euro bedraagt. Deze regel (aanrekening van de wettelijke interest) geldt trouwens ook wanneer het gewest (te veel of onterecht geïnde)  belastingen moet terugbetalen.

Als de belastingplichtige ook na de tweede aanmaning nog niet betaalt (een schuld die ondertussen niet enkel de gewestbelasting zelf, maar ook de verhogingen en de interesten omvat),  vaardigt de belastingambtenaar een dwangbevel uit. Dat dwangbevel wordt aangetekend verstuurd of wordt betekend bij deurwaardersexploot.

Het dwangbevel stuit de verjaring. Na de betekening ervan kan de ambtenaar uitvoerend beslag laten leggen op de sommen en goederen die derden aan de belastingplichtige verschuldigd zijn. Het gewest beschikt over een voorrecht op de roerende goederen van de belastingplichtige, over een wettelijk hypotheekrecht, enz.

Verjaring van de belastingschuld en vordering tot terugbetaling

Een vordering tot inning van een gewestbelasting, met interesten en verhogingen, verjaart na verloop van vijf jaar, te rekenen vanaf de dag waarop de vordering ontstaat. De vordering ontstaat bij het verstrijken van de betalingstermijn die volgt op het versturen van het aanslagbiljet.

Een vordering tot terugbetaling verjaart eveneens na vijf jaar, te rekenen vanaf het moment van betaling van het te veel betaalde bedrag.

Vanaf wanneer gelden deze regels?

De meeste bepalingen van de nieuwe fiscale procedure inzake gewestbelastingen in Brussel treden in werking op 1 januari 2013 of vanaf het begin van het belastingjaar 2013.

De bepalingen inzake de elektronische behandeling van de belastingdossiers en de elektronische handtekening moeten echter nog verder uitgewerkt worden door de Brusselse regering.

afdrukken